VOORDAT IK NAAR NEDERLAND KWAM...

Jeroen van den Hoven en Gert-Jan C. Lokhorst

1990

M. J. van den Hoven & G.J.C. Lokhorst. Voordat ik naar Nederland kwam, kende ik nauwelijks een Nederlandse filosoof. En dat is nu nog zo. Interview met Hector-Neri Castañeda. NRC Handelsblad, Bijlage Wetenschap en Onderwijs, p. 3, January 30, 1990. ISSN 0002-5259.

Hector-Neri Castañeda, een van de markantste Amerikaanse filosofen uit onze tijd, was gedurende het afgelopen halfjaar de Tinbergen-hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Vlak voor zijn vertrek gaf hij een uiteenzetting van zijn denkbeelden en blikte hij terug op zijn verblijf in ons land.

U heeft weleens gezegd dat u wilde dat u uw filosofische loopbaan nu zou kunnen beginnen. Waarom vindt u de filosofie nu zoveel aantrekkelijker dan in de jaren vijftig?

De filosofie werd in die tijd gedomineerd door de "gewone taal filosofie", en dat vond ik een ramp. Mensen als Austin hadden het alleen maar over woorden. De term "kennis" bijvoorbeeld beschouwden ze alleen maar als een woord. Ze waren niet geïnteresseerd in de manier waarop kennis tot stand komt, ze bekommerden zich evenmin om de vraag wanneer kennis geldig is of niet, nee, ze waren alleen maar gefixeerd op het geven van een correcte woordenboek-omschrijving van het Engelse woord "knowledge". Ik maakte in Oxford eens een urenlange discussie mee over het verschil in betekenis van de woorden "highly" en "very". Dat vond ik verschrikkelijk. Ik besefte dat ik, als buitenlander zonder gevoel voor de fijne nuances van het Engels, geen enkele kans maakte om aan een dergelijke vorm van filosofie een bijdrage te leveren. Bovendien interesseerde het me niet. Ik was geïnteresseerd in filosofische theorieën, niet in de lexicale eigenaardigheden van het Engels. Maar theorieën waren in die tijd taboe. Tijdschriftartikelen werden geweigerd alleen maar omdat het woord "essentie" er in voorkwam.

Een tweede reden was de overheersende invloed van het logisch positivisme, vooral in de Verenigde Staten. Alle leden van de Wiener Kreis waren naar Amerika gevlucht en hadden daar een totale omwenteling in de filosofie teweeg gebracht. De positivisten waren echter alleen geïnteresseerd in de taal van de wetenschap. Dat vond ik eveneens een te grote beperking. Volgens mij moet de hele menselijke ervaringswereld het object van de filosofie zijn.

In de jaren zestig verdwenen deze zelf-opgelegde restricties. Alles mag nu weer besproken worden. De filosofie is veel breder geworden en heeft meer contact met de wetenschappen gekregen, uiteenlopend van biologie tot computerwetenschap.

U bent als filoloog begonnen. Toch wekt uw antwoord de indruk dat het bestuderen van de taal niet tot filosofische inzichten kan leiden. Is deze indruk juist?

Nee. Maar we moeten ons niet beperken tot het bekijken van de afzonderlijke woorden van een taal. We moeten juist kijken naar structuren die in alle talen voorkomen. Omdat de taal het middel is waarmee wij over de werkelijkheid spreken, weerspiegelt haar structuur de structuur van de wereld zoals wij denken dat die is. Waarom komen er bijvoorbeeld in alle talen van de wereld zelfstandige naamwoorden voor? Omdat alle mensen op aarde relatief stabiele entiteiten in hun ervaringswereld ontmoeten.

Een nauwkeurige observatie van de taal onthult ons vaak meer van dergelijke fundamentele categorieën. Een goed voorbeeld is het verschil tussen proposities enerzijds en practities anderzijds. Een voorbeeld van een propositie is te vinden in de zin "Ik geloof dat Parijs bestaat". De propositie is de inhoud van het geloof dat Parijs bestaat; het is datgene wat je gelooft, namelijk dat Parijs bestaat. Deze propositie heeft een waarheidswaarde: ze is waar als Parijs bestaat, en anders onwaar.

Een voorbeeld van een practitie daarentegen is te vinden in de zinnen "Ik wil naar Parijs gaan" (een intentie) en "Ik moet naar Parijs gaan" (een prescriptie). De practitie is datgene wat je wilt of moet, namelijk naar Parijs gaan. In tegenstelling tot de propositie die we hierboven zagen, heeft een practitie geen waarheidswaarde. "Naar Parijs gaan" kan niet waar of onwaar zijn. Er is geen relatie met een situatie in de wereld die al dan niet het geval is. Hieruit volgt dat een practitie iets heel anders is dan een propositie.

Hier hebben we twee fundamenteel verschillende categorieën gevonden, die zich zowel in onze taal, in ons denken, als in de wereld manifesteren. Ik weet zeker, dat alle talen van de wereld deze twee categorieën onderscheiden, dat het onderscheid correspondeert met verschillende representaties in de hersenen, en dat het onderscheid zal moeten worden ingebouwd in iedere robot die begiftigd is met kunstmatige intelligentie!

Denkt u dat ons inzicht in de mens is toegenomen door de filosofie?

Ja. We weten nu veel meer van de structuur van de menselijke geest, voornamelijk doordat Descartes en Kant ons de weg wezen. Ook ons inzicht in sociale verschijnselen is dankzij de filosofie toegenomen.

Maar alle filosofen zijn het toch met elkaar oneens?

Ja, maar er is toch een zekere gemeenschappelijke vooruitgang. Aanvankelijk waren alle filosofen net kinderen. Ze waren naieve realisten, die dachten dat de wereld precies zo is zoals we haar waarnemen. Tegenwoordig is iedereen het er over eens dat de zaak veel complexer en opwindender is. Er zijn nog wel naieve realisten, maar die zijn lang niet meer zo naief als vroeger.

De tegenwoordige zogenaamde postmoderne filosofen, die in Nederland een grote aanhang hebben, hebben hun twijfel uitgesproken aan de mogelijkheid van theorievorming in de filosofie. Volgens hen is het enige dat ons rest "de filosofische conversatie gaande te houden". Wat vindt u van deze opvatting?

Ik vind niet dat het "gaande houden van de conversatie" op zichzelf een wenselijke onderneming is. De conversatie moet toch ergens over gaan? Anders ontaardt ze in zinloos geleuter, precies zoals Lucianus de filosofen in de tweede eeuw al verweet. Vvolgens de postmodernisten bestaat er niets buiten het filosofische debat. Maar dat betekent dat het debat nooit besloten kan worden. Vroeger zag men de natuur of de rede als de scheidsrechters. Nu is men gedoemd om altijd maar door te blijven praten. Volgens mij kun je aan zo'n conversatie maar beter helemaal niet beginnen. Als het bij voorbaat vaststaat dat een filosofische discussie nooit beëindigd kan worden, kun je beter politiek of iets dergelijks gaan bedrijven. Ik zie dan ook niet in waarom de postmoderne filosofen de filosofie niet afzweren.

Als de filosofie geen eeuwigdurende conversatie is, wat is ze dan wel?

Ik zie de filosofie als een wetenschap, die zich van de natuurwetenschappen onderscheidt doordat ze zich met abstractere vragen bezighoudt. Net zoals in de overige wetenschappen kunnen we wel degelijk tot objectieve conclusies komen. De scheidsrechters waarop we een beroep kunnen doen zijn de taal, de wereld en het denken.

Deze opvatting heeft ook implicaties voor de juiste wijze om filosofie te beoefenen. Net zoals in de natuurkunde moeten we niet streven naar oplossingen van geïsoleerde problemen, maar naar algemene theorieën. Als een natuurkundige wil weten waarom water in een koffiezetapparaat warm wordt, zal hij niet tevreden zijn met een theorie die alleen maar verklaart waarom water in koffiezetapparaten warm wordt. Hij zal willen weten hoe de omzetting van electriciteit in het algemeen in zijn werk gaat. In de filosofie is het niet anders. Ik ben tegen de "koffiezetapparaat" benadering in de filosofie, die je helaas maar al te vaak tegenkomt.

Er was onlangs een debat in de nederlandse kranten over de mogelijkheid van een natuurkundige "theorie van alles". Sommige natuurkundigen beweerden daarin dat het niet uitgesloten is dat de natuurkunde ooit een complete beschrijving zal geven van de mens. Wat vindt u daarvan?

Ik denk in ieder geval dat het bewustzijn nooit verklaard zal kunnen worden door de natuurkunde. Zelfs als we een volledige beschrijving hebben van een stel hersenen, dan zullen we uit die beschrijving toch nooit kunnen afleiden wat die hersenen denken. Het is hetzelfde als met een standbeeld van Socrates: een complete beschrijving van de deeltjes waaruit het is opgebouwd zal nooit voldoende zijn om te zeggen dat het een afbeelding van Socrates is. Socrates blijft buiten beeld, en zo blijft het bewustzijn buiten beeld in de natuurkunde. Misschien veroorzaken processen in de hersenen datgene wat zich in ons bewustzijn aan ons voordoet. Maar iets kan alleen maar iets anders veroorzaken als het laatste ook werkelijk bestaat. Een complete oorzakelijke theorie van het bewustzijn maakt het laatste dan ook zeker niet minder werkelijk.

Gelooft u dat de mens een vrije wil heeft? (En zegt u nu niet: ja, ik kan niet anders!)

Ja, en ik heb daarvoor een esthetisch argument. Iiedereen heeft ontegenzeggelijk een diepgewortelde overtuiging dat hij vrij is om dingen te doen of na te laten. Onze maatschappelijke instituties (zoals de rechtspraak) zijn ook op deze overtuiging gebaseerd. Stel nu dat deze overtuiging onjuist zou zijn. Realiseert u zich eens wat dat zou betekenen: iedereen zou dan altijd een onjuist beeld van de wereld hebben. We zouden ons niet incidenteel, maar stelselmatig vergissen. Dit is natuurlijk logisch mogelijk. Maar een wereld waarin een zo grote discrepantie zou bestaan tussen wat het geval is en wat wij daarover moeten denken, zo'n wereld zou ik wel als een erg lelijke wereld willen betitelen. Uw landgenoot Spinoza geloofde dat de wereld zo lelijk is: hij beschouwde onze overtuiging dat we een vrije wil hebben als een onuitroeibare misvatting. Ik neem liever aan dat de wereld mooi is!

Kunnen de resultaten van de filosofie ook toegepast worden op concrete situaties?

Ja zeker, denk bijvoorbeeld maar eens aan de ethiek. Het probleem is alleen dat het toepassen van een abstracte theorie vaak zo veel moeilijker is dan het opstellen van de theorie. Het recht om te leven bijvoorbeeld is een fundamentele notie in de ethiek, maar hoe passen we die notie toe bij problemen als abortus en euthanasie? Wat is hier goed en slecht? Om dat te beslissen moet je niet alleen theoretische uitgangspunten, maar vooral ook heel veel feitenkennis hebben. Wat goed of slecht is, hangt immers geheel en al van de situatie af. Als je als filosoof praktische adviezen wilt geven, moet je bovendien bijzonder oppassen om niet te ontaarden tot moralist.

Uw filosofische gedrevenheid is legendarisch. In de feestbundels die aan u zijn gewijd verklaren uw collega's zelfs dat er niemand in de wereld is die zo intens en onophoudelijk met de filosofie bezig is als u. Wordt u nooit moe van het filosoferen?

De filosofie is voor mij geen belasting. Integendeel, er is niets dat ik ontspannender en verfrissender vind. Ik beoefen de filosofie alleen maar omdat ik er plezier in heb. Natuurlijk vind ik de filosofie ook een belangrijk vak. Maar het laatste is maar bijzaak. Het is mooi meegenomen dat ik vind dat ik mijn tijd niet verbeuzel bij het doen van wat ik het liefste doe. Als een ander er anders over denkt, moet hij dat zelf weten. Ik zou de filosofie nooit aan iemand willen opdringen die er geen zin in heeft. Als iemand liever gaat voetballen, gaat hij zijn gang maar. Maar voor mij is de filosofie mijn lust en mijn leven. De filosofie houdt me jong.

Wat voor indruk heeft u tijdens uw verblijf gekregen van de filosofie in Nederland?

Ik vond de Nederlandse filosofen erg timide. In duitsland werd ik voortdurend bestookt met kritische vragen, maar hier luisterde men voornamelijk, en vroeg men hooguit af en toe om toelichting. Bovendien was ik enigszins teleurgesteld over de geringe opkomst van Nederlandse filosofen bij mijn lezingen. Voordat ik naar Nederland kwam waren de filosofen die ik hier kende op de vingers van één hand te tellen. En daar is eigenlijk weinig verandering in gekomen.

Kader

Hector-Neri Castañeda is op dit moment de Mahlon Powell Professor of Philosophy, een prestigieuze leerstoel aan de Indiana University te Bloomington (VS). Maar het is eigenlijk een wonder dat hij ooit lezen en schrijven geleerd heeft.

Het eerste gedeelte van Castañeda's biografie laat zich lezen als een Latijns-Amerikaanse roman. Hij werd in 1924 geboren in San Vicente, een gehucht in het armste gedeelte van Guatemala, waar de school slechts zelden openging. Zijn vader was een straatarme boer, zijn moeder nog maar vijftien jaar toen hij geboren werd. Op zijn vierde verhuisde zijn moeder met haar kinderen naar de sloppenwijken van Guatemala City. Daar volgde Hector de lagere school zo goed en zo kwaad als dat ging. Omdat hij leraar wilde worden, ging hij naar de enige lerarenopleiding die onder de toenmalige dictatuur nog open was gebleven: de militaire normaalschool. Wegens zachtmoedigheid bij het boksen werd hij er van af gestuurd. Hector nam de wijk naar het democratische Costa Rica. Toen de dictatuur in Guatemala in 1944 omvergeworpen werd keerde hij terug en werd hij leraar Spaans aan een meisjesschool. Op voorspraak van de minister van onderwijs ging hij in 1948 naar de VS om filologie te studeren, maar in plaats daarvan haalde hij zijn doctorsgraad in de filosofie bij Wilfred Sellars. Op de dag dat hij in 1954 in Guatemala terugkeerde begon daar juist een nieuwe dictatuur, zodat hij naar Oxford ging met het doel om zodoende uiteindelijk een baan in de VS te bemachtigen. Het laatste lukte al snel. Vanaf die tijd volgde Castañeda een normale academische loopbaan waarin uiterlijk niet veel meer gebeurde. Hij is diverse malen getrouwd en heeft een groot aantal kinderen.

Castañeda werd voor het eerst bekend in de jaren zestig met zijn ontdekking van de eigenaardige functie van het woordje "hij" in zinnen als "Caesar wist dat hij de Rubicon overstak". Castañeda merkte op dat dit woordje hier niet zomaar vervangen kan worden door "Caesar" of "de keizer van het Romeinse Rijk" (zelfs als Caesar de keizer was); dan krijgt de zin een heel andere betekenis, zoals in sommige gedachtenexperimenten dramatisch blijkt. Deze ontdekking werd door tal van andere gevolgd, alsmede door gedegen studies van de centrale vragen in de ethiek, handelingstheorie, kenleer en betekenisleer. Castañeda's inspanningen mondden uit in één overkoepelende theorie, "guise theory" oftewel "theorie van verschijningsvormen" genaamd, een theorie die een oplossing geeft van de klassieke problemen in de filosofie waar denkers als Kant, Frege, Russell en Wittgenstein eerder mee worstelden. Tegenwoordig is Castañeda een van de meest gerespecteerde filosofen in de VS. Hij is oprichter en hoofdredacteur van het hoog aangeschreven blad Noûs, en auteur van The Structure of Morality (1974), Thinking and Doing (1975), On Philosophical Method (1980), Thinking, Language and Experience (1989) en een paar honderd artikelen. Een Nederlandse inleiding in zijn filosofie is te vinden in G. van Roermund, Hector-Neri Castañeda: een geschreven portret, Tilburg University Press, 1989 (ISBN 90-361-9692-2, fl. 19,50).


Previous | Up | Next

gjclokhorst@gmail.com || July 17, 2015 || HTML 4.01 Strict