GEEST EN LICHAAM

Willem Iemhoff

1987

Willem Iemhoff. Bespreking van G.J.C. Lokhorst, Brein en bewustzijn: de geest-lichaam theorieën van moderne hersenonderzoekers, 1956-1986. NRC Handelsblad, Zaterdags Boekenbijvoegsel, p. 3, June 20, 1987. ISSN 0002-5259.

Het moderne hersenonderzoek leert ons veel over het brein maar brengt ons soms in verwarring over onze geest: het lijkt alsof neurobiologen net zo min een bewustzijn of ziel in het zenuwstelsel aantreffen als astronomen een god of engelen in de ruimte. Bestaat de geest dan ook al niet?

Deze gedachte geeft aanleiding tot morele bezorgdheid. Geïnspireerd door deze zorg stelde René Descartes al in de 17de eeuw voor om de geest als een niet-stoffelijk ding te onderscheiden van de stoffelijke dingen. Als zoveel pioniers zat Descartes nog ten dele verstrikt in het (scholastische) jargon dat hij juist wilde doorbreken. Hij sprak van de geest als een `substantie' die als essentieel kenmerk het denken heeft, en van stoffelijke dingen als `substanties' die als waarmerk ruimtelijke uitgebreidheid hebben. Dit jargon heeft aanleiding gegeven tot dualistische interpretaties van Descartes' visie, als zou de mens naast een (stoffelijk) lichaam ook nog een (onstoffelijke) geest hebben.

Lang is dit aan Descartes toegeschreven dualisme de kop van Jut geweest waarop filosofen hun mokerslagen lieten neerkomen. Tegenwoordig ziet men veelal deze dualistische interpretatie als een misverstand en vat men Descartes' woorden niet als een substantiële uitspraak maar als een methodische aanwijzing op: beschouw de geest als een samenstel van mentale functies (zoals waarneming, geheugen enz.) die los van materiële vormen waarin ze vóórkomen bestudeerd kunnen worden. Zo vervangt men een merkwaardig en steriel dualisme van stof en geest door een acceptabel en wellicht vruchtbaar principe van taakverdeling tussen, neurobiologie enerzijds (de `stof') en kunstmatige intelligentie (de `geest') anderzijds.

Helaas vindt Lokhorst in zijn grondige studie dat vraagstellingen en discussies die filosofisch achterhaald zijn, zelfs eminente hersenonderzoekers (zoals Eccles, Sperry, Mackay) nog bezig houden en in verwarring brengen. Het is even triest als leerzaam om te lezen hoe vooraanstaande wetenschappelijke specialisten zodra ze van onderzoek van het brein overstappen op speculaties omtrent de geest, elementaire blunders begaan die door een dosis moderne filosofische analyse voorkómen hadden kunnen worden. Op het eind van zijn boek pleit Lokhorst dan ook voor nauwere samenwerking tussen hersenonderzoekers en filosofen. Daartoe zullen de onderzoekers kennis moeten nemen van recent werk in de filosofische psychologie, en zullen filosofen globale vraagstellingen (zoals `Wat is de geest?') moeten vervangen door specifieke vragen die aansluiten op het wetenschappelijke werk. Alleen door werk aan détails zal men voor de geest een plaats vinden: in het stoffelijke brein.

(EINDE COPIJ)

IS ER PLAATS VOOR DE GEEST?

Willem Iemhoff
1986

Willem Iemhoff. Bespreking van G. J. C. Lokhorst, Brein en bewustzijn: de geest-lichaam theorieën van moderne hersenonderzoekers, 1956-1986. Aangeboden aan NRC Handelsblad, in deze vorm niet gepubliceerd.

Bij de lezing van dit boek moest ik denken aan een wetenschappelijke bijeenkomst waar een bekende steroidchemicus uit de VS een voordracht over sexhormonen hield. Amerikanen beginnen hun talk graag met een soort warming up waarin ze iets van hun persoonlijke motieven vertellen. Zo ook deze onderzoeker: love, sex, human relations waren erg belangrijk, voor hem en voor ons allemaal--vandaar. Dat waren vijf minuten vol hersenkwellende onzin en frisgewassen geestloosheid. Toen haalde hij adem en zei: The first slide please--en er volgde een voortreffelijk wetenschappelijk betoog. Sindsdien moet ik bij het woord dualisme altijd eerst even aan dit uiteenwijken van filosofische en wetenschappelijke vermogens denken, vóór me te binnen schiet dat deze term staat voor de doctrine dat lichaam en geest twee verschillende dingen (zaken, substanties) zijn. Deze opvatting van Descartes is al kort na hem weerlegd op twee cruciale punten. Spinoza merkte op dat ook al zouden mentale eigenschappen heel andere zijn dan lichamelijke, nog niet volgt dat lichaam en geest verschillende substanties zijn. Een ding kan immers onbepaald veel verschillende, en anderssoortige eigenschappen hebben. Zo kan een en dezelfde mens 70 kg wegen, zich te Rotterdam bevinden, en voordeurdeler zijn. En Leibniz begreep dat een niet-stoffelijke, geestelijke substantie geen causale werkingen kan ontplooien; tegenwoordig zouden we zeggen dat een niet-fysische causale werking het principe van behoud van energie schendt. Als mijn aantikken van toetsen veroorzaakt werd door cartesiaanse tikken van mijn geest op mijn zenuwcellen, zouden we door denken het dreigend energietekort in de wereld kunnen opheffen. Dit is een mooie gedachte, die de wetenschappen ons ontnemen.

Lokhorst schrijft dat Bertrand Russell opgemerkt schijnt te hebben: "Op latere leeftijd veranderen vele goede natuurkundigen in slechte filosofen." Lokhorst voegt daaraan toe: "... we kregen maar al te vaak de neiging deze uitspraak ook op de hersenonderzoekers van toepassing te verklaren." Hoe komt het toch dat zoveel knappe onderzoekers, waaronder de Nobelprijswinnaars Eccles en Sperry, onzin gaan beweren zodra ze van neurologie overgaan op filosofie, van hersenen op geest en ziel? Want onzin is het, daar weet Lokhorst, door hardnekkig naspeuren van kronkelwegen en genadeloze expositie van het tenslotte geïdentificeerde argument, de lezer van te overtuigen. Na aangetoond te hebben dat Eccles' beroep op de evolutie zijn dualisme helemaal niet steunt, integendeel, laat Lokhorst zien dat Sperry's emergentisme even verwarde ideeën over causaliteit bevat als Eccles' dualisme. Sperry identificeert, niet onredelijk, de geest met hogere niveaus van hersenactiviteit, en schrijft dan aan deze mentale functies een omlaag gerichte causale werking op zenuwcellen toe. Dat is dualisme in holistische vermomming. Wat in hersenen (of computers) gebeurt is een proces van causale werkingen van neuronale (of electronische) elementen. In de praktijk interesseren ons van deze processen alleen bepaalde globale, functionele aspecten, maar deze aspecten zijn niet anders dan causale processen die anders, bijvoorbeeld als logische inferenties (of computaties) beschreven kunnen worden.

De hersenonderzoeker is gedwongen zijn eventuele Christelijke (of Goethiaanse) motieven onder te brengen in het Newtoniaanse keurslijf dat alleen plaats biedt aan fysische structuren en processen, zij het van onbepaalde complexiteit. Lokhorst treft onder de neuro-onderzoekers die over de geest speculeren, nogal wat christenen aan. Nu hoeft dat in hun redeneringen natuurlijk geen rol te spelen. MacKay bijvoorbeeld laat "de meeste van zijn beschouwingen eindigen met een apologie van ideeën uit het christelijk geloof", maar hij is tegelijk een van de weinige door Lokhorst bestudeerde auteurs die grove filosofische fouten vermijdt. Toch lijkt zelfs MacKay te weinig op de hoogte van recent werk in de filosofische psychologie, zoals dat van Dennett en Fodor. Klaarblijkelijk gaan de ontwikkelingen zo snel dat de onderzoeker die zich op serieuze filosofie oriënteert, dikwijls een standpunt kiest dat filosofen alweer hebben verlaten. Een enigszins tragisch voorbeeld daarvan vinden we ook in de psychiatrie, waar in 1975 Roy Schafer met zijn boek A new language for psychoanalysis kwam, op een moment dat Gilbert Ryle's The concept of mind, waarvan het een praktische toepassing wilde zijn, door de filosofen zelf achterhaald werd geacht.

Lokhorst schrijft levendig en direct. Het boek is natuurlijk polemisch en de strekking ervan is grotendeels negatief. Het is echter nergens zuur of hautain: Lokhorst deelt graag een rake klap uit, maar hij vecht met open vizier. In zijn slotbeschouwing laat de auteur blijken welke benadering hem dan wèl aanstaat. Dat is de recente neurofilosofie van, onder anderen, P.S. en P.M. Churchland. Deze benadering immers lijkt ons te bieden waar Darwin, blijkens een notitie uit 1838, al naar zocht: "De geest is een functie van het lichaam. We moeten een vast fundament aanbrengen om op te redeneren."

De door neurofilosofen bepleite (en gepraktizeerde) samenspraak tussen cognitieve filosofie en neuro-wetenschap zal de filosofische vraagstelling misschien wel ingrijpend veranderen. Toch denk ik dat de wetenschappelijke Achilles de filosofische schildpad nooit echt zal inhalen.

(EINDE COPIJ)


Previous | Up | Next

gjclokhorst@gmail.com || July 17, 2015 || HTML 4.01 Strict