PINKERS WERELDBEELD

Gert-Jan C. Lokhorst

1999

G.J.C. Lokhorst. Recensie van S. Pinker, Hoe de menselijke geest werkt. NeuroPraxis, 3 (3): 92-94, 1999. ISSN 1387-5817.

"Mijn excuses voor het feit dat ik een lange brief geschreven heb; ik had niet de tijd om een korte te schrijven", zo schreef Pascal eens. En een Amerikaanse president schijnt ooit te hebben opgemerkt: "Ik kan gemakkelijk een paar bladzijden per uur schrijven, maar voor een alinea heb ik wel een dag nodig."

Dit soort uitspraken schoten mij te binnen tijdens het lezen van Pinkers Hoe de menselijke geest werkt. Pinkers boek heeft alle kenmerken van een boek dat met grote haast in elkaar is gezet. Ten eerste is het te dik. De auteur had zijn ideeën best in de helft van het aantal woorden kunnen opschrijven. Ten tweede is het slecht gestructureerd en niet erg systematisch. Pinker geeft geen heldere uiteenzetting van zijn uitgangspunten; in plaats daarvan vertelt hij met een tomeloos enthousiasme van alles en nog wat na dat hij her en der heeft gelezen. Nergens heeft hij last van twijfel en terughoudendheid; hij jakkert maar door. Ten derde zijn er allerlei onderwerpen die schitteren door afwezigheid. In een modern boek over de werking van de geest zou men bijvoorbeeld een flink stuk verwachten over PET-scans en andere technieken om de hersenen in actie te zien. Het recente boek van Posner en Raichle toont aan dat dergelijke technieken bijzonder veel inzicht verschaffen (1). Pinker besteedt er echter maar een alinea aan. Tenslotte is de titel slecht gekozen. Het boek maakt helemaal niet duidelijk hoe de menselijke geest werkt. Zoals uit de afwezigheid van een bespreking van PET-scans al blijkt, gaat het boek nauwelijks serieus in op wat er tegenwoordig in de wetenschap bekend is over de relatie tussen mentale processen en hersenprocessen. Ook de filosofische dimensie van dit onderwerp blijft uit het zicht. Het boek eindigt met een bespreking van het probleem van de verhouding tussen hersenen en bewustzijn, maar Pinker weet hier alleen maar over te zeggen dat het een probleem is dat we nooit zullen kunnen oplossen. Dat is dan de climax.

Als het boek van Pinker niet over de werking van de geest gaat, waar gaat het dan wel over? Eigenlijk over twee heel verschillende onderwerpen, die op zichzelf nauwelijks met elkaar te maken hebben en ook door Pinker niet echt met elkaar verbonden worden.

Het eerste onderwerp is de "computationele" benadering van de mens, de in de cognitieve wetenschappen in zwang zijnde opvatting van de mens als rekenmachine. Pinker geeft een aardige inleiding in dit onderwerp. Vooral het connectionisme komt uitgebreid aan bod. In het connectionisme trachten men psychologische verschijnselen zoals waarneming, patroonherkenning, onthouden, leren en vergeten te verklaren in termen van zogenaamde "neurale netwerken". Neurale netwerken zijn simpele modellen van stukjes van het zenuwstelsel. Ze bestaan uit vereenvoudigde zenuwcellen die middels vereenvoudigde synapsen met elkaar in contact staan. Omdat de modellen zo eenvoudig zijn kan men ze gemakkelijk in de computer simuleren. Het is gebleken dat neurale netwerken tot interessante vormen van informatieverwerking in staat zijn. Ook heeft men ontdekt dat men de verbindingen tussen de cellen op een zodanige manier kan laten veranderen dat het netwerk in zijn totaliteit in staat is tot leren. Dit alles is in feite al oude kost. Pinker voegt niets nieuws toe. Het aardigst is hij in zijn tamelijk irrelevante afdwalingen, bijvoorbeeld wanneer hij uitlegt hoe de bekende "Magic Eye" autostereogrammen werken.

Het tweede onderwerp waar Pinker het over heeft is de evolutionaire psychologie. Dit is een tamelijk nieuwe benadering in de psychologie, waarin men allerlei psychologische verschijnselen tracht te verklaren met behulp van de evolutietheorie.

Pinkers favoriete voorbeeld is de romantische liefde. Stel dat twee mensen redeloos verliefd op elkaar zijn. Voor een buitenstaander kan het erop lijken dat ze hun verstand hebben verloren. Stellig hebben beide partijen hun tekortkomingen. Ze zouden die zelf ook opmerken als liefde niet blind maakte. Hoe moeten we dit schijnbaar irrationele gedrag verklaren?

Wel, ten eerste worden mensen volgens Pinker niet zomaar verliefd op elkaar. De andere partij moet vooral de indruk wekken een geschikte ouder te zijn voor de gezamenlijke toekomstige kinderen. Dit verklaart waarom vrouwen aangetrokken worden door oudere, rijke en machtige heren, en waarom mannen vallen op jonge, goed geproportioneerde vrouwen met lang haar (lang haar wijst een op een lange periode van gezondheid), die hun typisch vrouwelijke kenmerken wellicht nog hebben geaccentueerd met make-up. Het evolutionaire voordeel van deze vorm van partnerkeuze is duidelijk. Mensen die dergelijke criteria hanteren zullen op de lange duur meer nakomelingen krijgen dan degenen die volstrekt willekeurig kiezen.

Ten tweede is het volgens Pinker verstandig om, als er eenmaal een geschikte partner is gevonden, niet voortdurend aan die persoon te blijven twijfelen. Dat zou zonde van de energie zijn. Bovendien is het voor de ander een enorme geruststelling om te weten dat hij of zij boven alle twijfel verheven is. Op iemand die blind is voor je tekortkomingen kun je bouwen. Ziedaar het nut van het feit dat liefde blind maakt. Ook dit is in evolutionaire termen te verklaren. Stabiele relaties waarin partners zeker van elkaar zijn leiden op de lange termijn gezien tot meer nakomelingen dan fragiele relaties die op ieder moment uiteen kunnen spatten.

Volgens Pinker treffen we deze psychologische wetmatigheden in alle culturen en in alle tijden aan. En er zijn er meer. Overal ter wereld zorgen vrouwen voor de kinderen en voeren mannen oorlog. Vreemdelingen worden overal gewantrouwd. Mensen eten alleen wat ze van hun ouders hebben leren eten. Iedereen is dol op schilderijen waarop groene, heuvelachtige landschappen met verspreide bosjes bomen en geheimzinnige paadjes te zien zijn. En ga zo maar door. Volgens Pinker is dit allemaal te verklaren in termen van de evolutietheorie. Al deze verschijnselen zijn adaptaties aan de omgeving waarin de mens het grootste deel van zijn bestaan heeft doorgebracht, de Afrikaanse savanne. Met andere woorden: het zijn allemaal gevolgen van de natuurlijke selectie die in die omgeving gedurende miljoenen jaren plaatsvond. In die tijd was de mens een jager-verzamelaar die in kleine groepen samenleefde. Voor een dergelijk bestaan is de mens door de natuur als het ware gemaakt. De landbouw is nog maar zo'n tienduizend jaar geleden uitgevonden, en steden bestaan nog veel korter. Dat is een veel te korte tijd om veranderingen ten gevolge van natuurlijke selectie te verwachten. Volgens Pinker is aan alles te merken dat de mens in feite nog steeds een jager-verzamelaar is. Alleen leeft hij nu in een volstrekt onnatuurlijke omgeving, met alle problemen van dien.

Pinker heeft de meeste van deze ideeën niet van zichzelf. Ze leven al langer in de evolutionaire psychologie (2,3,4). Wat moeten we er van denken?

Ik denk dat er veel op af de dingen valt.

Ten eerste kunnen we twijfelen aan de gegevens die Pinker aandraagt. Is het bijvoorbeeld werkelijk zo dat men wereldwijd vooral houdt van schilderijen van heuvelachtige landschappen met bosjes en geheimzinnige paadjes? En is het echt zo dat mannen wereldwijd vooral houden van vrouwen met lang haar? Op grond van Pinkers redenering zouden we trouwens mogen verwachten dat vrouwen wereldwijd vooral van mannen met lang haar houden (lang haar wijst immers een op een lange periode van gezondheid). Maar is dat laatste wel zo? Zo niet, dan zou Pinkers redenering zijn weerlegd.

Ten tweede doet Pinkers nadruk op het leven in de Afrikaanse savanne willekeurig aan. Waarom kijkt hij juist naar deze periode? Is datgene wat tien of honderd miljoen jaar geleden gebeurde niet van evenveel belang?

Ten derde weten we bijna niets over het leven in de savanne een miljoen jaar geleden. Waren de mensen daar ook verliefd? Trouwden ze, hielden ze van lang haar? We kunnen daar onmogelijk achter komen. Je zou naar tegenwoordige "primitieve" stammen of chimpansees en dergelijke kunnen kijken, maar die hebben een net zo lange evolutie achter de rug als wij. Omdat Pinker zich op allerlei oncontroleerbare aannamen baseert, is zijn benadering methodologisch veel aanvechtbaarder dan die van de sociobiologen van zo'n twintig jaar geleden. Sociobiologen beschouwden alle prominente universele gedragspatronen als adaptaties die het reproductieve succes van de moderne mens vergroten. Ze speculeerden niet over het leven in de savanne. Hun beweringen waren in principe te toetsen, die van Pinker zijn dat niet.

Ten vierde lijkt Pinker zich te bezondigen aan de misvatting die Gould heeft betiteld als "Darwiniaans fundamentalisme" of "ultra-adaptationisme" (5,6). Pinker lijkt iedere eigenschap te beschouwen als een adaptatie, dat wil zeggen, als een gevolg van natuurlijke selectie. Evolutionisten weten echter allang dat dit een onjuiste voorstelling van zaken is. Sommige eigenschappen zijn waarschijnlijk puur toevallig. Andere zijn neutrale bijproducten van andere eigenschappen waarop is uitgeselecteerd. (Denk bijvoorbeeld aan het feit dat de hersenen grijs zijn.) Dan is er het verschijnsel van de random genetic drift, verandering die niet het gevolg is van selectie. Ook is er soms sprake van onnatuurlijke selectie, namelijk bij ijstijden, grote meteorietinslagen en dergelijke. Tenslotte zijn er eigenschappen die door de omstandigheden (bijvoorbeeld het vigerende bouwplan van het organisme) zijn afgedwongen. De evolutie kan niet doen wat zij wil; ze moet werken met materiaal dat al voorhanden is en dat kan beperkingen opleggen.

Ten vijfde is het de vraag of er wel een natuurlijke selectie kan plaatsvinden op het type eigenschappen waarover Pinker het heeft. Je kunt steeds rodere tomaten kweken en steeds agressievere hondenrassen fokken, maar zouden eigenschappen als moederliefde, vaderlandsliefde, een romantische inborst en een voorkeur voor lang haar ook op deze manier te bevorderen zijn? Misschien kun je "moederliefde" helemaal niet in biologische termen vertalen. Of misschien kan dat wel, maar krijg je dan zoiets ingewikkelds, een resultaat van wel een miljoen factoren, dat de natuurlijke selectie er onmogelijk direct vat op kan hebben. Pinker heeft het hier over "modules", maar hij geeft geen criteria die bepalen of iets wel of niet een module is. Het is dan ook de vraag of zijn modules meer zijn dan alleen maar verbale constructies. Zijn modules doen sterk denken aan de volstrekt fictieve organen voor vaderlandsliefde, wiskundig inzicht, en zo voort, die de frenologen twee eeuwen geleden in de hersenen meenden te kunnen ontwaren. Ongetwijfeld berust wiskundig inzicht op iets in de hersenen, maar dat wil nog niet zeggen dat er een anatomische identificeerbare module voor is die de chirurg naar believen kan wegsnijden. Iets dergelijks geldt wellicht ook voor Pinkers modules en de mogelijkheden van de Natuur.

Ten zesde is er ook nog zoiets als cultuur en aangeleerd gedrag. Overal op de wereld maakt men gebruik van taal, gelooft men in goden, drinkt men alcohol en rookt men tabak. Deze prominente universele gedragspatronen zijn stellig geen adaptaties aan het leven in de Afrikaanse savanne in de oertijd. Zijn dansen en muziek adaptaties? Darwin vond van wel, Pinker denkt er zonder opgaaf van redenen anders over. Het probleem met beide opvattingen is dat het onduidelijk is hoe we ooit met beslissend bewijsmateriaal voor de dag zouden kunnen komen. En zo gaat het met bijna alle onderwerpen waar Pinker het over heeft. Het gevaar van zelfmisleiding is hierbij bovendien steeds levensgroot aanwezig. Zo is de voorliefde van de moderne mens voor suikerwater (coca-cola) en zoet snoepgoed volgens Pinker een duidelijk overblijfsel van het leven in de savanne. Maar als Nederland de Verenigde Staten niet had opgegeven, zou de hele wereld misschien van zoute drop zijn gaan houden, en had hij onze liefde voor zoute drop evolutionair verklaard.

Ten zevende... Nee, genoeg is genoeg. "In de beperking toont zich de meester", wist Goethe reeds. Pinker hield zich niet aan dit devies, maar ik wil niet in dezelfde fout vervallen.

Een half jaar voordat het boek van Pinker verscheen, bestempelde Steven J. Gould de evolutionaire psychologie als "wetenschap in the cocktail party mode" (5,6). Cocktail parties kunnen leuk zijn. Maar een 650 bladzijden tellende beschrijving van zo'n feestje kan ik niemand aanbevelen.

Verwijzingen


Previous | Up | Next

gjclokhorst@gmail.com || July 17, 2015 || HTML 4.01 Strict